houtskool op papier 90 x 130 cm houtskool op papier 115 x 140 cm en draadobjecten houtskool op papier 110 x 145 cm houtskool op papier 115 x 140 cm en draadobjecten
Het is mooi om te zien waar Ingrid Geerdink de materiële substantie vindt, waarover ze in haar werk bericht: groei, het in proces zijn, verbindingen die ontstaan en weer vergaan. Die substantie is te vinden aan het begin van die levende keten in de natuur, zoals in zaden, maar ook aan het einde. Het is er ook in ons eigen vlees en bloed: wij zijn natuur.
Haar houtskooltekeningen Anatomie, die vertellen daarover. Volg de lijnen, de strepen, de punten, de cirkeltjes en je wordt meegezogen in een duizelingwekkende vaart. Iets beweegt altijd, iets zoekt een centrum, iets verwijdert zich daar weer van, op zoek naar weer andere verbindingen.
Aan de basis van deze tekeningen, die een soort landkaart geven van de wegen die ons hart en onze hersens gaan, staan samengestelde delen van anatomische tekeningen van ons menselijk lichaam. Dat betekent dat I. dwars door onze uiterlijke verschijningsvorm heen boort, naar het levende vlees dat we zijn. Ook daar gebeurt, verborgen voor ons oog, datzelfde proces van groei, verandering en uiteindelijk vergaan...
I. heeft twee schilderijen gemaakt. Als je aandachtig schouwt in de bruine, donkere massa die naar je toe komt, dan ervaar je dat het beweegt: er zit kleur in, een contour van een modderige bloem, de kunstenaar heeft er in gekrast en het een eigen donker geheim leven gegeven. Op de achtergrond staan wat muren met ramen erin. Sporen van menselijke bebouwing. Leeft daar iemand? Op wiens erf staan we? Mesthopen achter een schuur? Ergens achteraf, weg van de wereld van controle, zakelijkheid, orde en netheid. Een verborgen plek, aan het eind van de keten: afval en uitval, wat verbruikt is zal verrotten en wordt opnieuw weer vruchtbare aarde.
Mirjam Kho
Aarde
AARDE: dat is de grond, de basis waaruit al haar werk begrepen kan worden. Aarde, waar van alles woelt en krioelt. Waar het heftig is, waar zaden rusten om te kunnen ontspruiten, waar het gist, worstelt, verbindingen aangegaan worden in onverwachte organische vormen, plantaardige architectuur, en dat allemaal voordat het aan het menselijk oog verschijnt.
AARDE: waarop wij leven, dat de basis is van het landschap, een landschap waardoor we heen kunnen trekken, dat elke keer weer hetzelfde is en tegelijk oneindig anders. Het weer, het seizoen, het tijdstip van de dag, het licht waarin je stilstand en beweging tegelijk kunt ervaren. Je ziet het in de leporello: wandeling die niemand zich herinnert een plek die nog bestaat: het is dezelfde linosnede, maar elke keer weer anders bewerkt.
AARDE: het rurale landschap, het boerenleven zoals dat er niet meer is. Het verlangen naar zulke plekken, is dat romantisch of sentimenteel? Nee, dat is het niet; het is een verlangen naar plekken waar iets écht is, waar door toeval, zonder controle, je onverwachte plekken van groei en verandering kunt tegenkomen. Aandacht voor zulke vindplaatsen, waar het schemert, waar je tussenruimten ervaart van wat nog niet is, maar wel komen kan...het zijn plekken van aarde waar de tijd langzaam en stil kan worden.
DE STAD: de ondergrondse: en toen liet I. me ook werk zien in gedempte kleuren, waar mensen (zeldzaam in haar werk) in een metro zitten, wachten, reizen. Ze zijn als zaden die straks daarboven in het stedelijke landschap hun werk en taken zullen gaan volbrengen. Maar nu nog in ruststand en onbepaald. Daar, boven de grond dan zijn daar weer de tussenruimten met het schijnsel van straatlantaarns, regen die gladde oppervlakten doet oplichten, gebouwen waarvan we niet weten wat zich daarin afspeelt. Miniem oog voor detail en strakheid van stedelijke architectuur, heel zorgvuldig geschilderd, gaan een dialoog aan met de nog onbepaalde ruimte...
Het werk van I. speelt zich af in de tussenruimten waar van alles groeit en wordt, zoekt, verlangt en smacht, alles op weg naar ruimte die nog worden zal, groei die nog voltooid wordt, plekken om te zijn.
Mirjam Kho
Zaden
Kleine zaadjes van nog geen anderhalve centimeter worden zo groot als je hoofd, met haarwortels en modder, de resten van aarde, je kunt het bijna ruiken. Soms juist onbedorven glad, nog niet aangeraakt door weer en wind. Planten schieten uit en sporen ontstaan, zoals wij voetafdrukken in de aarde achterlaten.
Dan lijkt het niet meer te gaan over de groei van dat ene zaadje. We zijn zelf ademende organismen, afhankelijk van zuurstof en licht. We wortelen als zaden, we ontworstelen ons aan de materie en hebben die tegelijkertijd nodig. Als kijker wordt je uitgenodigd om die groei met je oog te volgen. Je kunt bijna haar hand met het houtskool volgen. De lijnen op het papier vertellen de ene keer over beweging, ritme, kadans en de andere keer over verstilling, wachten, broeden.
Daarnaast zijn er ook lampionnen: die oranje dingetjes die in de herfst verschijnen. Maar I. laat ze niet in die verschijningsvorm zien. Ze heeft gewacht tot het bijna winter is en het fijnmazig en fijnharig netwerkachtige skelet van de lampion over is. Het zijn een soort stevige en speelse overlevers geworden. De kunstenaar heeft ze getekend en gevormd, met fijne zwarte haartjes op papier: ze heeft ze gebouwd. Ze staan in de ruimte; op zichzelf maar ook in interactie met elkaar.
Mirjam Kho
Boomhutten
Boomhutten...wat zijn dat eigenlijk voor verschijningsvormen? Kinderen hebben vaak een boomhut. Het zijn tijdelijke verblijfsplaatsen waar het echte leven gespeeld wordt: het spel is het leven en leven een spel, je kunt er in zitten en liggen, je kan er een nacht doorbrengen, je hoopt er het argeloze leven dat zich onbespied waant, te kunnen zien, van dichtbij, je bent erbij en toch ook weer niet.
Ingrid Geerdink tekent en schildert en construeert ze in het klein. Haar boomhutten lijke kleine schuilplekken of geraamtes waar iets kostbaars in bewaard wordt. Het zijn de dragers van je eigen binnenkamer. Ze krijgen hele lange poten en lijken weg te kunnen wandelen, ze dansen met elkaar, ze gaan verbindingen met elkaar aan. De diepte in en de breedte en de hoogte: bruggetjes, ladders, touwen, ze hebben met elkaar te maken op een welhaast grenzeloze wijze.
De boomhutten vertellen, evenals de zaden en de cocons over dat wat altijd in proces is. Er komt nog iets aan, het is nog niet af, alles metamorfoseert zich. Er is bescherming en beschutting nodig om het levenwekkende te laten gebeuren. Daarom werkt haar werk als het ware ontgrenzend in je eigen brein. Dat wat ze verbeeldt, dat markeert een grens, een momentopname, maar je kunt voelen dat het geheim van groei, verandering en verbinding daar doorheen gist.
De boomhutten hebben ook iets, alsof je een kijkje neemt in je eigen hersenpan. Daar zitten zoveel kamertjes, zoveel ruimten, zoveel dingen die los van elkaar staan en verbindingen met elkaar aangaan: het is een voortdurend bouwterrein, altijd is er werk in uitvoering op elke verborgen en donkere plek. En soms dan verheft zich iets daaruit, het ontstijgt, het gaat zweven en dansen in een bijna leegte.
En op een ander moment, wanneer alles gezegd en gedaan is, dan vergaat zo'n boomhut weer, het verdwijnt, het wordt weer opgenomen in de natuur en de bomen in de omgeving...het zal weer opgenomen worden in die aarde. Alleen nog wat touwen, een plank tussen de stammen...dat wat ooit ontstaan is, door veel tijd heen tot boom is gegroeid, door mensenhanden heen is gegaan, gezaagd en bewerkt, dat zal uiteindelijk weer broos worden en wankel en fragiel. Zie ze gaan en staan, alleen en in een verbond, die boomhutten.